Bestuiving
Bestuiving vindt plaats via de wind, door water of door insecten.
Planten die door de wind bestoven worden, hebben minder kans op een geslaagde
bestuiving als door insecten. Daarom maken windbestuivers veel meer stuifmeel aan als insecten bestuivende planten.
Een mooi voorbeeld is de berk, de vele katjes aan een berkenboom bevatten zoveel stuifmeel, soms tot zes miljoen korrels per aartje. Wanneer de katjes rijp zijn gaat de wind erlangs en wordt het stuifmeel meegenomen om mogelijk te belanden op het vrouwelijk gedeelte van een andere berkenboom.
Een bloem die door insecten bestoven wordt heeft veel minder stuifmeel nodig, zo bevat een bloem van de Calluna slechts 4400 pollenkorrels, deze wordt door bijen bestoven.
Een honingbij vliegt van bloem tot bloem met stuifmeel onder haar buikje en op haar pootjes. Bij de ene bloem neemt ze stuifmeel mee en zonder dat ze het in de gaten heeft valt het er bij de andere gelijksoortige bloem naar beneden op het vrouwelijk gedeelte. De honingbij krijgt als beloning voor dit werk het nectar uit het hart van de bloem, waarvan de bijen in de kast honing maken.
Windbestuivende bloemen (grassen) en insectenbestuivende bloemen (de meeste snijbloemen) laten in de huiskamer allebei hun pollen los, deze komen in de atmosfeer terecht en worden ingeademd. Het is dus een fabel dat insectenbestuivende bloemen wel in een boeket gebruikt kunnen worden voor iemand met hooikoorts.